‘Je heb de plicht hard te zoeken naar alternatieven voor dierenproeven’

Interview| 04-08-2023

Interview met Jos Joore, CEO van MIMETAS, een bedrijf dat organen-op-chips maakt voor medicijnontwikkeling. Alle uitspraken zijn op naam van de geïnterviewde en niet van het partnerprogramma Transitie Proefdiervrije Innovatie. Wij laten op onze website alle relevante geluiden horen.

Vergroot afbeelding Foto Allard Willemse
Beeld: Allard Willemse
Jos Joore, CEO van MIMETAS

Hoe ben jij betrokken bij de transitie naar proefdiervrije innovatie?

Wij krijgen als MIMETAS regelmatig verzoeken om mee te doen aan activiteiten, bijvoorbeeld van Proefdiervrij. Zo zat ik in de jury van hun Venture Challenge. Ook heb ik meegedaan aan een discussie over transplantatie van organen van dier naar mens. Dat onderwerp was toen in het nieuws; er was een varkenshart getransplanteerd naar een hartpatiënt waar het al heel slecht mee ging, en hij overleed.

Wij werken zelf met menselijke cellen en zijn vrijwel proefdiervrij. In onze ziektemodellen proberen we zoveel mogelijk menselijke ingrediënten toe te passen, inclusief de media waarin we de weefsels kweken. Maar soms kom je niet onder dierlijke ingrediënten uit. Zo hebben we bijvoorbeeld vaak Matrigel nodig, een component die wordt gebruikt bij celkweken in 3D. Matrigel wordt met behulp van muizen gemaakt. We kijken naar alternatieven, maar dat spul is uniek. Zonder Matrigel kunnen we veel van ons werk niet doen. 

Of kan dat nóg niet?

Absoluut! Matrigel heeft ook nadelen. Omdat het uit dieren komt zijn er verschillen tussen de uitgegeven batches. Dat is heel vervelend, maar het resultaat is toch nog zo goed dat we er geen alternatief voor kunnen vinden. Die variatie, daar willen we wel vanaf, dus we zoeken door. Liever zouden we met een chemisch gedefinieerd product werken, waarvan we precies weten wat erin zit. Dan zou het beter zijn van kwaliteit én proefdiervrij.

Dat is eigenlijk hoe we naar al ons werk kijken: hoe kan het beter en tegelijkertijd proefdiervrij? We werken dus niet zozeer aan het vervangen van proefdieren, maar aan betere modellen. Want proefdieren zijn slechte voorspellers voor wat er in de patiënt gebeurt. Meer dan 90 procent van de nieuwe middelen die in het lab worden ontwikkeld, komen niet op de markt, deels omdat ze uiteindelijk toch niet blijken te werken in mensen, en deels omdat ze ronduit gevaarlijk zijn voor de patiënt.

Wij denken dat we met onze humane modellen een enorme stap vooruit kunnen maken door dichter bij de patiënt te blijven en beter te voorspellen wat er uiteindelijk gaat gebeuren als je die pil of die injectie aan een patiënt geeft. Dat is ons primaire doel: betere middelen op de markt krijgen.

Als proefdieren juist betere voorspellers zouden zijn, zou het dan anders liggen?

Als ik zou moeten kiezen tussen de gezondheid van de mens en de gezondheid van een dier, tja… Ik zou een enorme pak boter op mijn hoofd hebben als ik dan zou kiezen voor het dier. Als maatschappij maken we die keuze ontelbare keren door vlees te eten. En ook persoonlijk zeg ik: ik stel toch de gezondheid van de mens boven die van het dier, en daar volgen keuzes uit. Maar nu zitten we in de omstandigheid dat we weten dat dieren vaak geen goede voorspellers zijn, dus nu moet je des te harder werken aan alternatieven.

Hoe snel denk je dat de transitie naar proefdiervrij mogelijk is?

Ik wil daar reëel in zijn. Ik denk dat wij op een aantal vlakken al heel goed zijn in het voorspellen van toxiciteit en bijwerkingen van geneesmiddelen, maar je mist ook het effect dat een stof heeft in het totale levende systeem. Je kunt weefsel isoleren, blootstellen aan de stof, en de effecten daarvan meten. Maar als ik die stof aan een organisme geef, wordt die stof opgenomen in de darmen. Hij komt vervolgens in de lever terecht, en misschien ontstaat dáár een probleem, of juist weer ergens anders. Dat totaal van processen kunnen we nog niet goed nabootsen. 

Hoe staat het dan met de human-on-a-chip?

Dat is een droom die nog ver weg is. Het is onwijs complex om een goed model van één orgaan te maken. Als je twee of drie organen aan elkaar knoopt wordt het complex in het kwadraat. We doen dat wel hoor, maar mondjesmaat. Eerst moeten je losse modellen echt solide zijn; pas daarna kun je voorzichtig gaan nadenken over combinaties. Anders vergroot je de onzekerheden exponentieel.

Toch is het niet onmogelijk. Er is bijvoorbeeld al een model op een chip gemaakt van de menstruatiecyclus, met een stukje baarmoederwand en een stukje ovarium. In dat model kun je hormonale reacties tussen weefsels nabootsen. Dat lukt, omdat we die hormonale processen al vrij goed kennen. Verder werken wij aan combinaties van immuun-organen en tumoren en van belangrijke delen van de nier. De komende 10 tot 20 jaar gaan we significante stappen maken. Niet omdat het cool is, maar omdat we vragen willen beantwoorden en betere geneesmiddelen willen ontwikkelen.

Hoe kijk je aan tegen risico’s? Moeten we koste wat kost elk risico uitbannen?

Uiteindelijk zal de informatie uit verschillende tests het beste antwoord geven over de veiligheid van geneesmiddelen voor mensen. Een mooi voorbeeld van een ander soort test is microdoseren in mensen. Je geeft hierbij een heel kleine, onschuldige dosis aan een patiënt of een proefpersoon, en kijkt met apparatuur hoe die kleine dosis opgenomen wordt in het lichaam. Dat geeft al een boel extra informatie over mogelijke risico’s in de mens.

Uiteindelijk zal het erg moeilijk zijn om de veiligheid van alle geneesmiddelen voor de volle 100% te garanderen, hoe goed onze nieuwe modellen en tests ook zijn. We moeten altijd een zeker risico accepteren. Maar we doen er alles aan om het zo veilig mogelijk te houden.

Heb je zelf ervaring met dierproeven?

Ik ben ontwikkelingsbioloog en heb genetische proeven gedaan op zebravisjes. Op een gegeven moment loop je dan met emmers vol met dode vissen en realiseer je je dat je zo’n experiment uit nieuwsgierigheid doet, niet eens voor de ontwikkeling van een geneesmiddel. Dat is confronterend.

Maar toen kwamen m’n huidige collega Paul en ik elkaar weer tegen, en zijn we vanuit onze eigen expertises op het idee gekomen om organen-op-chips te gaan ontwikkelen. MIMETAS werkt nu voor farmaceutische bedrijven, die natuurlijk geneesmiddelen op de markt willen brengen. Die weg gaat helaas nog bijna altijd via proefdieren. Het is belangrijk dat daar verandering in komt; dat vinden ook de farmaceutische bedrijven. Dat betekent niet dat iedereen morgen gaat stoppen met dierproeven, maar wel dat we stapsgewijs die kant opgaan.

Wat is volgens jou de juiste toon om de dialoog over de transitie te voeren?

Ik noemde eerder Proefdiervrij als voorbeeld. Die organisatie is activistisch, maar met kennis en begrip van de wetenschappelijke realiteit. Je moet bedachtzaam te werk gaan en hebt de verplichting om hard te werken, om hard te zoeken naar alternatieven voor dierenproeven.

Men kan niet verwachten dat we als maatschappij van de ene op de andere dag overstappen op proefdiervrij onderzoek, maar het is zomaar mogelijk dat we in één decennium 90% vooruitgang boeken in dat veld.

Sommigen zeggen dat proefdiervrij onderzoek duur is, maar dierproeven zijn juist ontzettend duur. En in deze overgangsperiode heb je zelfs dubbel werk. Je moet vaak twee proeven naast elkaar doen, met en zonder dieren, om ze te vergelijken. En dan kun je ook nog een tegenstrijdige uitkomst krijgen, en moet je onderzoeken waar die tegenstrijdigheid in zit. Dat maakt het heel ingewikkeld en duur. Maar ik geloof zeker dat we aan de vooravond staan van een grote verandering. En wij zijn meer dan bereid om die stap te nemen.

Meer relevante perspectieven zijn te vinden in onze rubriek Verhalen.